Regentschapsstraat 39
1000 Brussel
Tel.: +32 (0)2 519 38 61
www.courbeneluxhof.be

 
 
PROCEDURE IN PREJUDICIELE ZAKEN

De procesgang kan worden beschreven volgens formele criteria – waarbij een schriftelijke fase (indienen van stukken) en een mondelinge fase (pleidooien) wordt doorlopen – of naar gelang van de deelnemers aan de procedure.

Hierbij kunnen drie fasen worden onderscheiden:

  1. Het nationale rechtscollege handelt:
    De nationale rechter beslist om de vraag van uitleg waarmee hij wordt geconfronteerd, aan het Hof voor te leggen. Hij formuleert zijn vraag in een beslissing (beschikking, vonnis of arrest) die door zijn griffie aan de griffie van het Benelux-Hof wordt toegezonden.

    In het Verdrag van 31 maart 1965 is uitdrukkelijk bepaald dat de beslissing waarbij uitleg wordt gevraagd de feiten van de zaak, waarin het vraagstuk is gerezen, omschrijft. Aldus wordt het Benelux-Hof precies ingelicht over de concrete context die aan het geschil ten grondslag ligt.

  2. De partijen voor het nationale rechtscollege handelen:

    1. De partijen hebben het recht binnen een door het Hof vastgestelde termijn een memorie bij de griffie in te dienen, waarin hun standpunt aangaande een of meer betwiste rechtspunten wordt verdedigd. Binnen dezelfde termijn kunnen de ministers van justitie van de drie Benelux-landen bij het Hof een schriftelijke uiteenzetting omtrent een geschilpunt indienen.

    2. Elke partij en de ministers van justitie kunnen vervolgens verzoeken een memorie van antwoord in te dienen.

    3. Alleen die partijen en ministers van justitie, die stukken hebben ingediend, mogen het Hof verzoeken tijdens een openbare zitting een mondelinge toelichting te geven.

  3. Het Benelux-Hof handelt:

    1. Het Parket
      De met de zaak belaste (plaatsvervangend) advocaat-generaal legt een uitvoerig en gemotiveerd advies (“conclusie”) omtrent de door hem voorgestelde oplossing over. Dat advies wordt aan partijen medegedeeld, waarop zij nog binnen een termijn van een maand een nadere schriftelijke reactie kunnen indienen.

    2. De werkgroep
      Er wordt een werkgroep samengesteld bestaande uit drie leden (één per land), onder wie een rechter-rapporteur (gewoonlijk de rechter die de nationaliteit van de zaak heeft) die met de opstelling van een conceptarrest wordt belast. De werkgroep bespreekt dat concept en het resultaat van die werkzaamheden wordt in een ontwerparrest neergelegd.

    3. De raadkamer
      Over het ontwerparrest wordt beraadslaagd in een raadkamer, bestaande uit negen leden (drie per land).

    4. Het uitspreken van het arrest op een zitting
      Het arrest wordt door de president of een rechter die aan de beraadslagingen heeft deelgenomen, in openbare zitting en in aanwezigheid van een lid van het Parket en een griffier uitgesproken.

    5. Toezending van het arrest van het Hof
      Een afschrift van het arrest wordt door de griffier toegezonden aan het rechtscollege dat het verzoek om uitleg heeft gedaan, aan de partijen en de ministers van justitie.

      Daarmee komt er een einde aan de internationale rechtsgang voor het Benelux-Hof en de nationale procedure kan opnieuw starten.

Opgesteld door : C. Dejonge, hoofd van de griffie